Regio: Amersfoort – Apeldoorn,
Nijkerk, Harderwijk – Barneveld
Soms gebeuren er in korte tijd dingen die ons hele bestaan op z’n kop zetten. Verlies, geboorte, ziekte, relatieproblemen. Je weet dat je moet functioneren, maar er is iets wat je onderuit haalt, wat je niet helemaal kunt grijpen. Iets wat je uit balans brengt.
Zo begon, jaren geleden, ook mijn eigen zoektocht.
In de zomer van 2007 kwam alles tegelijk. Mijn vader, bij wie eerder dat jaar Alzheimer was vastgesteld, bleek terminaal ziek. Tegelijkertijd werd ik opnieuw vader — onbedoeld en onverwacht, in een complexe knipperlichtrelatie.
De ene dag zat ik aan het bed van mijn stervende vader. De andere dag probeerde ik de verjaardag van mijn dochter te vieren. Dagen later volgde de uitvaart. En kort daarna werd mijn zoon geboren.
Het was een tijd van uitersten. Alles voelde als te veel. En tegelijk voelde ik… niets.
Dat was het moment waarop ik hulp zocht.
De eerste ontmoeting met mijn therapeut zal ik nooit vergeten.
Op zijn vraag naar mijn jeugd zei ik, oprecht: “Ik heb een fantastische jeugd gehad.” Zijn reactie?
Een droog: “Jaja… dat zijn de ergsten.” was zijn antwoord. Het raakte me. Èn ik begreep er niets van.
Pas jaren later begreep ik wat hij bedoelde.
En inmiddels hoor ik in mijn eigen praktijk vergelijkbare uitspraken:
“Er is niks ernstigs gebeurd.”
“Mijn ouders bedoelden het goed.”
“Ik weet dat ik eigenlijk niet mag klagen.”
Wat we vaak missen, zijn de kleine barstjes. Niet de grote trauma’s, maar de herhaalde speldenprikken. Niet gezien worden. Geen ruimte voor emoties. Altijd moeten presteren. Of juist onzichtbaar blijven. Een vader die fysiek aanwezig is maar emotioneel afwezig. Een moeder die je gevoelens subtiel afwijst.
Als kind leer je al snel: “Zo gaat het nu eenmaal.”
Maar je lichaam slaat de herinnering op. En jaren later komt het boven water — niet als herinnering, maar als klacht.
Wanneer mensen zeggen dat ze een goede jeugd hadden, bedoelen ze meestal dat er geen sprake was van fysiek geweld, ernstige verwaarlozing of verslaving. Maar dat betekent nog niet dat de emotionele bedding voldoende was.
Een zogenaamd ‘goede jeugd’ kan tegelijkertijd een jeugd zijn waarin:
emoties nauwelijks besproken mochten worden
het kind vooral geliefd was wanneer het zich ‘goed’ gedroeg
ruimte voor boosheid of verdriet ontbrak
één ouder structureel emotioneel afwezig was
presteren boven verbinding stond
Deze ervaringen worden vaak niet als traumatisch herkend, maar vormen wel een emotionele ruis die pas zichtbaar wordt bij druk of stress.
Kinderen passen zich aan. Wat ooit een overlevingsstrategie was, wordt later een manier van zijn. Wilhelm Reich en Alexander Lowen beschrijven deze als karakterstructuren of pantserlagen. Wibe Veenbaas et al. breiden dit verder uit in De Maskermaker, waarin zes hoofdstructuren worden benoemd — de maskers die we gebruiken om ons te beschermen.
Voor een overzicht van de maskers verwijzen we u naar weergave op een PC, laptop of tablet.
Karakterstructuur/masker
Oorsprong
Gedragsmatige uiting
Schizoïde masker
Problemen in hechting rond geboorte of vroege kindertijd
Kan sterk dissocieren, leeft veel in het hoofd, moeite met contact
Orale masker
Tekort aan voedende nabijheid
Zoekt overvloedig bevestiging, voelt zich snel leeg of afhankelijk
Symbiotische masker
Autonomie onvoldoende ontwikkeld
Versmelt met anderen, verliest eigen voorkeuren, moeite met grenzen
Psychopatische masker
Overleven in dominante ouderlijke omgeving
Toont kracht, vermijdt kwetsbaarheid, worstelt met vertrouwen
Masochistische masker
Onderdrukking van impulsen uit schuld- of schaamtegevoel
Neemt last op zich, houdt zichzelf klein of onderdrukt eigen geluk
Rigide masker
Liefde gebonden aan presteren of ‘goed zijn’
Perfectionistisch, controlerend, moeite met uitdrukken van gevoel
Deze maskers zijn dus geen defecten of fouten, maar een logische reactie op wat je als kind nodig had om te kunnen overleven.
Ze werpen een schaduw op wie jij werkelijk bent, maar geven tegelijkertijd inzicht in je kracht en groeipad.
Misschien merk je dat je hoofd het allemaal best logisch vindt, maar dat je lijf zich anders gedraagt. Dat je emoties soms groter zijn dan je zelf begrijpt — of juist helemaal uitblijven. Dat je eigenlijk goed weet wat je zou moeten voelen, maar het niet echt vóélt.
Misschien herken je:
Dat je niet goed weet hoe je je voelt — je ervaart vooral onrust of leegte.
Dat je snel reageert, heftiger dan je zou willen, of juist helemaal afsluit.
Dat je hoofd druk is, maar je geheugen of concentratie je regelmatig in de steek laat.
Dat er periodes zijn waarin je er ‘niet helemaal bent’, alsof je op automatische piloot leeft.
Dat je steeds over je eigen grenzen gaat — of ze juist angstvallig bewaakt.
Dat relaties moeilijk zijn: je trekt je terug, past je te veel aan of zoekt onbewust afstand.
Dat je last hebt van vage fysieke klachten, waar geen duidelijke medische oorzaak voor is.
Dat je diep vanbinnen moeite hebt om echt te vertrouwen. In jezelf. In anderen. In het leven.
Het zijn vaak geen schreeuwende symptomen, maar eerder stille signalen. Signalen die vertellen dat er ooit iets was wat je niet kon verwerken — omdat je als kind nog niet kon begrijpen wat je nodig had.
En dus ging je dóór. Werd je ‘sterk’. Paste je je aan. Raakte je jezelf onderweg een beetje kwijt.
Het is moeilijk om dit alleen te doorzien. Want je bent je eigen norm geworden. Wat ooit normaal was, voelt nog steeds zo — ook als het je belemmert.
Een goede therapeut of coach helpt je om te vertragen. Te voelen. Te herzien wat je ooit moest negeren. Niet om in het verleden te blijven hangen, maar om eindelijk vrijer in het nu te kunnen zijn.